
Jurisprudentie
BJ3788
Datum uitspraak2009-07-13
Datum gepubliceerd2009-07-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers800266-09 [P]
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers800266-09 [P]
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vrijspraak voor poging doodslag, nu uit de aard van de verwondingen en de verklaringen niet kan worden afgeleid dat verdachte met dermate grote kracht heeft geslagen dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood. Veroordeling wegens poging zware mishandeling. Beroep op noodweer wordt gehonoreerd
Uitspraak
De RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800266-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2009
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres] 1
raadsvrouw mr. L.A.W. von Berg, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk op tegenspraak behandeld op de zitting van 29 juni 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Verheijen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem meermalen met een ploertendoder tegen het hoofd te slaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van [getuige1] en de gedeeltelijk bekennende verklaringen van verdachte waarin hij aangeeft [slachtoffer] meermalen met een metalen voorwerp te hebben geslagen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Ze wijst er daarbij op dat verdachte nimmer willens en wetens de bewuste kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In een vechtpartij met [slachtoffer] zou hij vanuit een benarde positie zich hebben verdedigd door [slachtoffer] enkele malen met een metalen voorwerp te slaan. Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2007 is de raadsvrouw van mening dat uit objectieve feiten en omstandigheden dient te blijken met welke kracht verdachte heeft geslagen. Daarbij dient te worden gekeken naar het ontstane letsel. Daarnaast dient te worden bekeken hoe groot de kans is dat het uitoefenen van die kracht op het hoofd van een persoon de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft.
De raadsvrouw voert aan dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel niet levensbedreigend was en dat verdachte zelf heeft verklaard met middelmatige kracht te hebben geslagen. De kans dat het uitoefenen van de kracht in dit geval zou leiden tot dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel was wellicht aanwezig, maar is niet aanmerkelijk te noemen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 23 maart 2009 een gevecht heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte. [slachtoffer] verklaart in zijn aangifte dat verdachte hem met een ploertendoder tweemaal op het hoofd en meerdere malen tegen de armen sloeg.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] naar schatting drie tot vier keer met middelmatige kracht met een proefpijp of een draadeind heeft geslagen. Hij heeft daarbij [slachtoffer] op het hoofd en op de armen geraakt. Het metalen voorwerp was volgens verdachte zestien millimeter dik en, naar hij dacht, massief.
[slachtoffer] heeft als gevolg van de klappen letsel opgelopen. Uit zijn aanvullende verklaring en de doktersverklaring blijkt dat hij een wondje aan het hoofd, blauwe plekken/striemen op de onderarmen, linkerborst en linkerbeen heeft opgelopen.
Evenals de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard van de opgelopen verwondingen, niet kan worden gezegd dat verdachte met een dermate grote kracht heeft geslagen dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood bij [slachtoffer]. Ook uit de overige bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte zodanig hard heeft geslagen dat hiermee een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] in het leven werd geroepen.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat het met middelmatige kracht slaan op het hoofd van [slachtoffer] met een voorwerp, zoals verdachte heeft omschreven, voldoende is om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Verdachte heeft, door zo te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Nu verdachte geen andere omstandigheden heeft gesteld en die uit het dossier ook niet blijken, waaruit kan worden opgemaakt dat het niet ontstaan van zwaar lichamelijk letsel kan worden gevonden in een oorzaak gelegen bij verdachte, acht de rechtbank de ten laste gelegde poging wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 maart 2009 te Oosterhout ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meermalen, met een ijzeren staaf, tegen/op het hoofd
en lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting is door de verdediging in subsidiaire zin verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte staan tegenover elkaar. Getuige [getuige1] heeft feitelijk niets gezien. Volgens de verklaring van verdachte werd hij tweemaal door [slachtoffer] geslagen, kreeg hij een knietje en pakte [slachtoffer] hem bij de nek. Verdachte lag over een doos kopieerpapier en kon uit de kast een proefpijp of draadeind pakken en heeft daarmee uit zelfverdediging aangever [slachtoffer] een aantal klappen gegeven. Verdachte verkeerde in een benarde positie en zijn handelen was in de gegeven omstandigheden proportioneel.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte en wijst daarbij op verschillende inconsequenties in zijn verklaringen. Zij gaat uit van de verklaring van aangever [slachtoffer]. Hij heeft verklaard dat hij in de deuropening van het kantoor van verdachte stond. Hij vroeg verdachte wat er met het naambord van zijn bedrijf was gebeurd. Verdachte werd daarop kwaad en heeft aangever meermalen met een ploertendoder tegen het hoofd en de armen geslagen. De verklaring van aangever vindt bevestiging in het geconstateerde letsel en de verklaring van [getuige1]. Zij verklaart dat ze zag dat [slachtoffer] een achterwaartse beweging maakte met zijn hoofd, alsof hij werd geslagen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en verdachte omtrent het gebeurde wezenlijk uiteenlopen. Om te kunnen vaststellen wat zich precies heeft afgespeeld zal de rechtbank de verklaringen van aangever en verdachte afzetten tegen de verklaring van [getuige1].
De verklaringen van aangever [slachtoffer]:
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 23 maart 2009 van een collega hoorde dat het naambord van zijn bedrijf van de gevel was gehaald. Hij is naar het kantoor van verdachte gelopen en heeft verdachte gevraagd wat er met het bordje was gebeurd. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij er genoeg van had. [slachtoffer] stond in de deuropening van het kantoor. Hij zag dat verdachte stond en iets uit een lade pakte. [slachtoffer] deed daarop een stap achteruit. Hij had de deurklink vast en zag dat verdachte met een voorwerp richting zijn gezicht kwam. Hij voelde een harde klap en zag vervolgens dat verdachte een ploertendoder in zijn hand had. Verdachte sloeg hem daarna nogmaals op het hoofd en meermalen tegen zijn armen. Verdachte riep meermalen dat [slachtoffer] het kantoor uit moest. Ook riep hij meerdere keren: “ik maak je af, ik maak je kapot, ik sla je kop in elkaar.” [slachtoffer] heeft verdachte alleen een duw gegeven om verdachte van zich af te houden. Hij heeft alleen zijn armen voor zich gehouden, zodat verdachte hem niet nog meer kon aandoen met de ploertendoder. Op een gegeven moment kon hij verdachte het kantoor induwen, waarna hij de deur dicht kon doen.
Tijdens zijn tweede verhoor bij de politie verklaart [slachtoffer] dat hij in de deuropening stond en de deurklink met zijn rechterhand nog vast had. Hij stond toen eigenlijk in de gang op twee meter afstand van verdachte.
De verklaringen van verdachte:
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met [slachtoffer] onenigheid had over het bordje. [slachtoffer] kwam het kantoor binnen en kwam om uitleg vragen. Hij stond half in de deuropening. [slachtoffer] dreigde ermee zelf het naambord te verwijderen. Verdachte zei hem: “mijn kantoor uit” en “het pand uit, opgesodemieterd”. [slachtoffer] haalde uit en sloeg verdachte op zijn slaap. [slachtoffer] deed daarbij een stap naar voren. Vervolgens werd er onderling geduwd en getrokken en kreeg verdachte nogmaals een klap op zijn hoofd. [slachtoffer] pakte hem bij de nek en duwde hem naar beneden. Verdachte lag half achterover op een doos kopieerpapier. Uit de kast wist hij een proefpijp of een draadeind te grijpen. Hij heeft [slachtoffer] hiermee drie tot vier keer geslagen, tot [slachtoffer] hem losliet.
De verklaringen van [getuige1].
[getuige1] heeft bij de politie twee verklaringen afgelegd en is ter zitting als getuige gehoord. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hun naambordje vervangen was door het naambordje van Domenie. [slachtoffer] ging bij verdachte in zijn kantoor verhaal halen. Ze hoorde dat er een ruzie ontstond en is op de derde of vierde tree van de trap gaan staan om beter te kunnen luisteren. [getuige1] heeft onder andere gehoord dat [slachtoffer] vroeg wat er met het bordje was gebeurd. Ze hoorde verdachte boos reageren. Hij zij iets in de trant van: “het is ook altijd wat met jou.” Ze hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij anders zelf het bordje zou verwijderen. Ze hoorde scheldwoorden en hoorde dat verdachte zei: “Ik maak je af”. Op de trap heeft [getuige1] ook gehurkt, waardoor ze het kantoor van verdachte kon zien. Ze kon niet helemaal in de kantoorruimte kijken. Ze kon de rug van [slachtoffer] zien. Ze zag verdachte niet. [slachtoffer] stond in de kamer van verdachte met de deurklink in zijn hand. Ze weet niet of [slachtoffer] net wel of net niet over de drempel van het kantoor stond. Ze zag dat [slachtoffer] een achterwaartse beweging met zijn hoofd maakte. Ze zag daarbij geen ploertendoder. Ze zag ook niemand slaan. Ze zag dat [slachtoffer] zich vervolgens naar voren bewoog. Ze heeft hem niet zien lopen, maar zag hem naar voren bewegen, waaruit ze heeft afgeleid dat hij naar binnen liep. Ze is toen naar boven gelopen om collega’s te bellen. Boven hoorde ze geluiden alsof iemand alles van het bureau afveegt, alsof stoelen tegen een tafel komen.
In tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie stelt, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [getuige1] op essentiële onderdelen beter bij de verklaring van verdachte past. De achterwaartse beweging van het hoofd van [slachtoffer], die door [getuige1] is geconstateerd, wijst er niet per se op dat [slachtoffer] op dat moment werd geslagen. [getuige1] heeft verklaard op dat moment geen ploertendoder te hebben gezien en ook niet te hebben gezien dat er geslagen werd. Gelet op haar positie en het feit dat [slachtoffer] op dat moment in de deuropening stond is de rechtbank van oordeel, dat, indien er op dat moment geslagen werd, zij dit had moeten zien.
Dat [slachtoffer] vervolgens een beweging naar voren maakte, alsof hij het kantoor binnenliep, zoals [getuige1] heeft waargenomen, past ook niet in de verklaring van [slachtoffer] en wel in die van verdachte.
Ten slotte heeft [getuige1], toen zij boven was, geluiden gehoord, waaruit de rechtbank afleidt dat er in het kantoor een gevecht gaande was. Ook dit past niet in de verklaringen van [slachtoffer]. Hij verklaart immers dat hij door verdachte is geslagen toen hij eigenlijk nog in de gang stond. Genoemde geluiden passen daarentegen wel in de verklaring van verdachte, die immers heeft verklaard dat er in het kantoor is geduwd en getrokken.
Evenals de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van verdachte niet op alle punten consistent zijn. Niettemin heeft hij telkens verklaard dat [slachtoffer] degene was die als eerste sloeg. Verbalisanten hebben bij verdachte ook een rode plek aan de linkerzijde van zijn gelaat, ter hoogte van zijn oog, geconstateerd. Dit letsel past bij de verklaring van verdachte en wordt door de verklaringen van [slachtoffer] niet verklaard. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij twee keer door [slachtoffer] is geslagen, op een moment dat verbalisanten nog niet in een proces-verbaal hadden gerelateerd dat zij de verwonding bij verdachte hadden geconstateerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet komen vast te staan dat verdachte met een ploertendoder heeft geslagen. Zo’n voorwerp is niet aangetroffen. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de in de hal aangetroffen koperkleurige knop een onderdeel is van zo’n ploertendoder. Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is niet uitsluitend kenmerkend voor het slaan met een ploertendoder, maar kan ook met andere voorwerpen, zoals het door verdachte genoemde draadeind, zijn veroorzaakt.
Gelet op alle feiten en omstandigheden gaat de rechtbank bij de beoordeling van het verweer uit van de verklaring van verdachte. Verdachte heeft, nadat hij twee keer door verdachte is geslagen en naar de grond is gebracht, half liggend over een kopieerdoos een stuk metaal gepakt en [slachtoffer] daar diverse malen mee geslagen, tot [slachtoffer] hem los liet. Naar het oordeel van de rechtbank was er onder deze omstandigheden sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verweren. De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte is gestopt met slaan op het moment dat [slachtoffer] hem losliet, terwijl niet is gebleken dat hij [slachtoffer] met meer dan middelmatige kracht heeft geslagen, hij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet heeft overschreden.
De rechtbank wijst het beroep op noodweer toe en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.964,14.
Verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 41, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling
Strafbaarheid
- verklaart het feit niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Tempelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van der Linden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 23 maart 2009 te Oosterhout ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meermalen, althans eenmaal, met een ploertendoder, althans met een ijzeren
staaf, althans met een (daarop gelijkend) hard voorwerp, tegen/op het hoofd
en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht